Petanque termen
• Biberon: De boule ligt tegen het but aan. • Boule: De ijzeren ballen waarmee we spelen. • Butje: Houten of kunststof balletje. • Canner: Meten met een wandelstok. • Carreau: De geschoten bal neemt plek over van de weggeschoten bal. • Casquette: De te raken bal wordt wel geraakt maar blijft op zijn plaats. • Chiquer: Bal aan zijkant raken bij schieten zodat deze zijwaarts wegspringt. • Cochonnet: Het butje of varkentje. • Donnée: De plaats op het terrein waar de bal tijdens spelen neer moet komen. • Demi donnée: Een manier van pointeren. • Demi portée: Half hoge worp van een bal niet te dicht bij de but. • Embouchonner: Het maken van een biberon. • Faire un duvant: Pointeren van bal die voor bal van tegenstander stil komt te liggen. • Frappeer: Schietend een bal vol treffen. • Frappeer double: Twee keer achter elkaar een bal vol treffen. • Mène: Werpronde, aanvang bij uitwerpen but en stopt bij laatste geworpen boule. • Pieds-tanques: De voeten bijeen houden. • Portée: Hoge worp van een bal die dicht bij de but neerkomt. • Pointeren: Plaatsen van een bal die stil komt te liggen op van te voren bedachte plaats. • Pointeur: De plaatser, de speler die zijn bal bij but plaatst.(eerste in team) • Tireren: Het schieten van een bal zodat deze uit spel verdwijnt. • Tireur: De schutter in het teram die ballen wegschiet.
Speltypen.
• Tēte a Tēte: Spel waarbij 1 tegen 1 wordt gespeeld met ieder 3 ballen. • Doublette: Spel waarbij 2 tegen 2 wordt gespeeld met ieder 3 ballen. • Triplette: Spel waarbij 3 tegen 3 wordt gespeeld met ieder 2 ballen.
|